‘Het Verdwenen Volkje’ van Tom L’Istelle is luchtig van aard en verbeeldt de verblijfplaats van een bijzondere soort aardbewoners. Het kunstwerk is geplaatst in het plantsoen hoek Knegselseweg, Genderdreef in Steensel. De locatie ligt aan de rand van het dorp in de directe nabijheid van de Gender. Deze groene locatie sluit, in de richting van Eersel, aan op het bosgebied dat doorloopt tot aan het Domein Oogenlust en aan de andere zijde loopt de route door tot aan golfterrein Gendersteijn en vervolgens via Veldhoven naar Eindhoven.
Het kunstwerk ‘Het Verdwenen Volkje’ bestaat uit meerdere onderdelen. Er worden één groot object en vier kleinere objecten gerealiseerd. Het grote object verbeeldt een tot nu toe onbekende aardbewoner en komt te liggen vlak bij de picknickplek in het plantsoen. De drie gesluierde zwarte katachtige beelden waarvan er twee zijn voorzien van een specifiek cultuurhistorisch object, komen in het meer ruige deel waar ook de appelbomen staan. Een vierde object verbeeldt De Gloeiïge en is voorzien van een grenspaal. In de staart van het grote beeld is de Stinselse Pier herkenbaar, symbool van het dorp.
De toegevoegde objecten en de staart verwijzen naar historische verhalen uit dorp en regio. Het kunstwerk wordt voorzien van een interactief educatief project voor jeugd en jongeren maar is ook interessant voor volwassen bewoners en bezoekers van de regio. Zo wordt een bijzonder en meervoudig kunstwerk verbonden met kunstwandelpad Het Groene Lint en de cultuurhistorie van Steensel. Verwacht wordt dat veel bezoekers de locatie zullen aandoen.
Toelichting op het kunstwerk:
Het kunstwerk bestaat uit een aantal onderdelen. Het grote liggende beeld vormt daarbij het centrale punt. Het is een aardwezen dat zich openbaart op een plek waar veel bezoekers komen. De plek maakt deel uit van Kunstroute Het Groene Lint, maar valt op die plek ook samen met fietsroute De Gloeiïge en het Pierenpad. Het Pierenpad is een natuur-educatieve route, samengesteld door de Dorpsraad van Steensel.
Naast het aardwezen bestaat het kunstwerk uit :
De Stinselse Pier is hét symbool van Steensel. Het volksverhaal gaat dat er enkele eeuwen geleden een ooievaar boven Steensel vloog met een pier in zijn bek. ‘Zal ik je hier laten vallen of zal ik je maar direct opeten’ vraagt de ooievaar aan de pier. ‘Eet me maar meteen op antwoordt de pier. Ik heb het liefst maar kort pijn en als je me laat vallen op de schrale zandgrond hier sterf ik een langzame dood’. De ooievaar schiet in de lach en laat de pier vallen. Hij wordt gevonden door de pastoor en enkele inwoners. De pastoor laat het dier leven in de tuin van de pastorie en legt hem met een ketting vast aan de kerktoren. Daar wordt de pier enorm groot door al het vette voedsel dat via het morsikgat, het afvoerputje dat vanuit de keuken de tuin in loopt, en door de pier wordt opgegeten. Uiteindelijk wordt de pier geslacht en opgegeten door alle inwoners in de Tweede Wereldoorlog. In de tuin van de kerk vinden we nog een paal met een ketting die verwijst naar dit verhaal. In het kunstwerk vinden we een subtiele verwijzing terug in de staart van het grote aardwezen dat er uit ziet als een stuk van een pier.
Uitgevoerd in beton met daarop ogen van brons en enkele blaadjes op de rug, ook van brons. In het gebied de Pappotten richting Veldhoven, heeft een aantal armoedige huisjes gestaan. In één ervan zou een heks gewoond hebben. Zij verschijnt aan de inwoners van Steensel als een zwarte kat. Pas wanneer zij met wijwater wordt besprenkeld is de ban verbroken en verschijnt zij weer in haar oude gedaante. De kat draagt een doek over haar hoofd die verwijst naar een ander verhaal van het haspelvrouwtje dat garen opwindt. Zij is zo lelijk dat zij een sluier draagt. De katten komen ook voort uit een ander streekverhaal waarin een moedig man genaamd Jan Prinsen vier katten tegen het lijf liep die poot aan poot dansten en zongen terwijl ze om beurten uit een bokaal dronken. De kunstenaar heeft beide verhalen gecombineerd in één beeld. Deze katten worden over een groter gebied verspreid.
Er steekt in het wat lagergelegen deel van de locatie een deel van een kerkklok uit de bodem omhoog, direct herkenbaar. Deze klok verwijst naar de mythe dat de klokken van Steensel ooit zijn gestolen. Aan het begin van de 16eeeuw door Maarten van Rossum die met zijn Gelderse bendes de hele regio heeft leeggeplunderd. De klok schijnt te zijn verdwenen in het moeras het Groot Goor richting Riethoven. Deze klokkuil heeft de naam gekregen van het ‘Godsgebleek’ omdat de klok in de kerstnacht nog altijd luidt.
Er is ook sprake van een tweede klokkuil bij het buurtschap Zittard bij Veldhoven. Volgens een volksverhaal zouden de Fransen in 1688 de klok geroofd hebben toen ze Knegsel en Steensel volledig hebben verwoest. In de Luciatoren hangt nu maar één klok maar er is plaats voor nog een klok! Aldus ‘Stinselse Kronieken’
Ooit was de Gloeiïge een statige landheer van Eersel maar door zijn hebzucht rust er een vloek op hem. Hij verlegde stiekem een stenen grenspaal om zijn eigen grondperceel te vergroten. Na zijn dood wordt hij ter verantwoording geroepen en tot op de dag van vandaag kun je hem in de buurt van de verlegde paal tegenkomen, als een brandende spookverschijning. Pas wanneer de steen verlegd wordt naar de oorspronkelijke plek keert de rust terug. Het beeld wordt qua formaat twee keer zo groot als de andere objecten omdat het van extra betekenis is voor de Sagen en Legenden route. Het heeft een uitgesproken enge uitstraling en de zwarte voetstappen en slepende cape verwijzen naar zijn brandende, dolende bestaan.
Meer info en verhalen over Steensel en de omgeving zijn te vinden op de website van het Stinsels Archief
Dit kunstwerk is mogelijk gemaakt met steun van: